Team CuSeHa (v.l.n.r. Thomas, Judi, Dagmar en Saddaf)

“De eerste drempel ligt al bij de hulpverlener terwijl die daar in se niet had moeten liggen.”
Helga Janssen, Saddaf Gondal en Dagmar Winkler werken binnen het CuSeHa project en vertelden het Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek (KCD) over hun werking, hun toekomstplannen en wat CuSeHa kan betekenen voor hulpverleners.

CuSeHa – Cultuursensitieve zorg voor personen met een Handicap – is een project van Dienst Ondersteuningsplan Vlaams-Brabant en Brussel vzw (DOP). De doelstelling van dit Brussels project is om de drempels tot zorg te verlagen voor volwassenen op het kruispunt van een migratieachtergrond en (een vermoeden van) handicap. Voor de diagnostische trajecten ligt de focus op personen met een vermoeden van  een verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis (ASS) of een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) met cognitieve uitval. CuSeHa voorziet een gratis en volledig diagnostisch traject voor hun cliënten. Daarnaast kunnen ook hulpverleners bij CuSeHa terecht voor richtlijnen en opleidingen om zo zelf cultuursensitief aan de slag te gaan.

KCD: Waarom is CuSeHa ontstaan ?

Dagmar Winkler: Het CuSeHa project is ontstaan doordat er te weinig aanbod is voor diagnostiek voor volwassenen in Vlaams-Brabant en Brussel. Vooral personen met een migratieachtergrond die een bepaalde hulpvraag hebben, ondervinden moeilijkheden om de gepaste ondersteuning te verkrijgen. Ook botsen bepaalde voorzieningen of begeleiders in hun eigen traject met cliënten op problemen die zij niet kunnen oplossen.

Saddaf Gondal: Tegelijk ontbreekt een cultuursensitieve houding en cultuursensitief onderzoeksmateriaal. Hulpverleners weten niet hoe ze – zelfs los van de taal – moeten omgaan met een cliënt uit een andere cultuur. Of over welke vaardigheden of attitudes ze als hulpverlener moeten beschikken om een persoon zo goed mogelijk te leren kennen en cultuurbarrières te doorbreken.


Helga Janssen: Voor 2015 was er een Consultatiebureau voor Diagnostiek en Zorg in elke provincie, maar in verschillende provincies is de werking hiervan in 2015 stopgezet (momenteel bestaat er enkel nog een West-Vlaams Consultatiebureau en een gelijkaardige werking van het Oriëntatiecentrum binnen OLO vzw red.). Voor de andere Vlaamse en Brusselse regio’s hebben volwassen cliënten met een complexere, vaak niet waarneembare problematiek heel moeilijk toegang tot een gepast diagnostisch aanbod. Dit gegeven staat zelfs los van achtergrond, taal …  In 2021 werd CuSeHa als Brussels project opgestart met specifiek cultuursensitieve diagnostiek als onderwerp.

KCD: Wat betekent cultuursensitieve diagnostiek voor jullie?

Dagmar: Als wij spreken over cultuursensitieve diagnostiek dan vertrekken we vanuit een holistische blik op de cliënt, op het verhaal, de geschiedenis en de migratieachtergrond. In onze gesprekken vragen we echt door naar het verhaal van de cliënt.  Welke impact hebben de cultuur, de tradities en het geloof op het dagelijkse leven in België? Wat is de impact hiervan op de betekenis van beperking en handicap en op het verkrijgen van zorg en ondersteuning?  Verder vinden we een open houding  van onszelf erg belangrijk. Respectvolle, niet-oordelende nieuwsgierigheid naar wie de cliënt is. Daarbij zijn we ons bewust van onze eigen waarden en referentiekaders en proberen we deze los te laten.

Saddaf: Een voorbeeld is het maken van oogcontact. In sommige culturen wordt dat gezien als iets onbeleefd, in onze Westerse cultuur wordt dit wel gedaan. Als iemand van een andere cultuur helemaal geen oogcontact maakt, dan denken we misschien direct dat er sprake is van autisme, maar het kan dus zijn dat dat gewoon een culturele gewoonte van die persoon is.

Saddaf: De achterliggende visie die we hanteren in onze kijk op de cliënt is het model van het kruispuntdenken.

KCD: Kunnen jullie dat model van kruispuntdenken wat verder uitleggen?

Helga: Ieder van ons heeft een gelaagde identiteit en leeft als persoon op veel kruispunten. Het vrouw zijn, het feit dat je Nederlands spreekt, je culturele achtergrond, maar evengoed de buurt waarin je bent opgegroeid en of je een strenge opvoeding hebt gehad, hebben een impact op hoe je in de maatschappij staat. Dat zijn allemaal lagen die maken dat je bent wie je bent. Bij kruispuntdenken zeggen we niet dat iemand van Bangladesh komt dus dat die zo is. Die persoon komt inderdaad van Bangladesh, maar er zijn nog zoveel aspecten waar je zicht op moet krijgen om te weten wie die persoon is, hoe die de eigen identiteit ziet en hoe die functioneert.

Saddaf: We zien personen in hun geheel, met al hun facetten. Wie zijn die cliënten die voor ons zitten in hun verschillende lagen? We kijken bijvoorbeeld niet enkel naar de culturele achtergrond, maar ook naar de scholingsgraad van een cliënt, naar de socio-economische status, gender …

Dagmar: Ik denk dat het heel belangrijk is dat wij in onze gesprekken met cliënten op een heel respectvolle manier durven doorvragen. We laten de cliënt ook weten dat we blij zijn dat die informatie met ons deelt, maar ook dat we het respecteren als die bepaalde informatie op dat moment niet wil delen.

Dagmar Winkler, maatschappelijk werker
en humanitaire hulpverlener

KCD: Bij zorgverleners hangt vaak een angst rond werken met cliënten met een andere culturele achtergrond. Vanuit de visie van kruispuntdenken moet je dus niet alles weten over die andere cultuur, maar kijk je naar de persoon die voor je zit?

Dagmar: Je kijkt naar de persoon. Wie is dat en waar komt die vandaan? Hoe voelt die zich op dat moment? In sommige culturen is het ook zo dat mensen niet gewend zijn dat er zoveel vragen gesteld worden in een gesprek. In het begin van het traject leggen we dat heel duidelijk uit, zodat iedereen zich op hun gemak voelt.


In sommige culturen is het ook zo dat mensen niet gewend zijn dat er zoveel vragen gesteld worden in een gesprek. In het begin van het traject leggen we dat heel duidelijk uit, zodat iedereen zich op hun gemak voelt.

Dagmar Winkler

KCD: Jullie ontwikkelen ook richtlijnen over diverssensitieve diagnostiek. Wat is het doelpubliek van jullie richtlijnen? Welke zorgverleners kunnen die gebruiken en hoe gebruiken ze die het best?

Dagmar: De richtlijnen kunnen heel ruim gebruikt worden, zowel door maatschappelijk werkers, psychologen …

Saddaf:  Ik denk bijvoorbeeld ook aan CLB-medewerkers en zorgcoördinatoren in het Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers (OKAN-scholen).

Dagmar: Op lange termijn denk ik dat het ook voor hulporganisaties (Non-Governmental Organizations (NGOs)) heel waardevol kan zijn. Ook voor huisartsen zijn deze inzichten zeker en vast relevant.

Helga:  Onze richtlijnen zijn heel breed. Het eerste grote deel van de richtlijnen gaat over hoe je communiceert en wat de basishouding is als hulpverlener. Ongeacht welke opleiding je hebt gehad, is dat relevant als je met deze doelgroep in aanraking komt. Ik denk dat deze basis essentieel is voor iedereen, zeker in Brussel, maar ook in de rest van Vlaanderen. Het maakt mensen bewust van hun eigen waarden en normen en van het feit dat ze niet enkel vanuit hun eigen referentiekader naar mensen en situaties moeten kijken.

Er is ook een meer technische stuk voor psychologen over testonderzoek. En er is ook een stuk over het cultureel interview, hoe gebruik je dat? Dat is ook interessant voor iemand die als maatschappelijk werker in een bepaalde context werkt.

Dagmar: We werken nog steeds continu aan onze richtlijnen, dus het verhaal is nog niet af.


KCD: Als Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek hechten we natuurlijk veel belang aan kwaliteitsvolle diagnostiek. Wat betekent dat begrip ‘kwaliteitsvolle diagnostiek’ voor jullie en hoe hanteren jullie dat in de werking van CuSeHa?

Saddaf: We volgen niet gewoon ons eigen gevoel, maar baseren ons op de bestaande protocollen en evidence based inzichten rond diagnostiek. We nemen de nodige tijd voor de diagnostiek. Zoals al gezegd, gaan we in gesprekken uitgebreid in op wie de cliënt is. Ook het netwerk wordt betrokken. Soms kan dit in een persoonlijk gesprek, andere keren moet dit via een skype-gesprek verlopen.

Bij elke cliënt bekijken we welk testmateriaal er afgenomen kan worden, welke aanpassingen nodig zijn, welke combinaties van testonderdelen we moeten doen om tot een resultaat te komen dat een correct beeld geeft over de mogelijkheden en beperkingen van een cliënt.

Saddaf: Het hele onderzoek gebeurt ook zo veel mogelijk in de moedertaal van de cliënt. Ook voor het diagnostisch verslag nemen we uitgebreid de tijd, omdat we het heel belangrijk vinden dat het eindverslag deuren kan openen voor de cliënt. In dit verslag geven we zoveel mogelijk informatie op verschillende domeinen mee. Als de cliënt naar een andere dienst gaat, beschikken zij daar zo over voldoende informatie over de ruimere context van de cliënt. Ook over het onderzoek geven we – in het verslag – veel informatie zodat daar geen zaken ontbreken of anders geïnterpreteerd kunnen worden.

Tot slot doen we een eindgesprek met de cliënt en de mensen die de cliënt hier graag bij heeft. In dit eindgesprek besteden we aandacht aan de doorverwijzing. We geven advies over waar iemand met bijvoorbeeld de diagnose autisme terecht kan, en bij welk soort ondersteuning de persoon baat kan hebben. Op die manier is het verslag heel bruikbaar, niet alleen voor de cliënt, maar ook voor toekomstige diensten en begeleiders.

Een medewerker van CuSeHa in gesprek.
Saddaf Gondal, klinisch psychologe

KCD: Jullie vertelden net dat het onderzoek zo veel mogelijk in de moedertaal van de cliënt gebeurt. Jullie werken daarom vaak met tolken. Welke impact heeft dat voor jullie als hulpverlener?

Helga: Het voeren van een gesprek met een tolk verloopt anders dan een gewoon gesprek, maar het maakt een gesprek niet onoverkomelijk. Dat is iets dat we binnen proberen te brengen in hogescholen. Zorg ervoor dat afgestudeerde maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, psychologen, orthopedagogen … al eens een cliëntgesprek hebben gevoerd met een tolk erbij om de drempel bij de toekomstige hulpverlener zelf te verlagen. Nu hoor je dikwijls, “Oei, oei, een gesprek met een tolk, ik heb dat nog nooit gedaan, ik ga dat niet kunnen”. De eerste drempel ligt al bij de hulpverlener, terwijl die daar in se niet had moeten liggen.

Dagmar: Zo’n gesprek met een tolk is wel iets heel anders dan als je dat gewoon vis-à-vis met iemand doet. Als je vragen stelt, moeten die duidelijk en helder zijn. Het gesprek gaat altijd in een driehoek. Je moet leren hoe je daarmee omgaat, maar dat is superinteressant.

Saddaf: Ik moet hierdoor terugdenken aan mijn eerste gesprek met een tolk. Dat was voor mij een beetje raar, omdat je eigenlijk altijd moet kijken naar je cliënt, terwijl ik in die situatie wist dat de cliënt me helemaal niet kon begrijpen. Ik had de hele tijd de neiging om naar de tolk te kijken terwijl ik een vraag stelde. Dat kan ook een drempel zijn voor iemand die net afgestudeerd is: naar wie moet ik kijken en hoe moet ik de vraag formuleren? Het is niet omdat de cliënt een andere taal spreekt dat je geen aandacht moet hebben voor de lichaamstaal of enkel naar de tolk moet luisteren.


Ook voor het diagnostisch verslag nemen we uitgebreid de tijd, omdat we het heel belangrijk vinden dat het eindverslag deuren kan openen voor de cliënt. In dit verslag geven we zoveel mogelijk informatie op verschillende domeinen mee.

Saddaf Gondal

KCD: Kunnen jullie ons iets vertellen over de toekomst van CuSeHa?

Helga: De subsidies voor dit project worden eind 2024 stopgezet. Daardoor hebben we dit jaar we de extra opdracht gekregen om onze kennis te verspreiden. Maar als organisatie en team zijn we bang dat dit onvoldoende zal zijn om ervoor te zorgen dat personen met een handicap en migratieachtergrond ook in de toekomst cultuursensitieve diagnostiek zullen vinden. Zolang organisaties niet de bewuste keuze maken om deze doelgroep te omarmen en toe te laten in hun diagnostische processen, is alleen kennis doorgeven niet voldoende.

Door de lange wachtlijsten zijn er centra die zich beperken tot enkel kinderen en jongeren. Een bewuste keuze maken voor deze volwassen doelgroep is niet gemakkelijk. Het kost meer tijd en middelen, want je moet bijvoorbeeld ook tolken en interculturele bemiddelaars betalen. En momenteel zijn de tijd en middelen per cliënt beperkt. Tegelijkertijd zijn er al heel lange wachtlijsten. In zo’n context is de keuze van een organisatie snel gemaakt.

Het probleem blijft dan dat personen met ondersteuningsnoden, maar zonder psychodiagnostisch verslag, intensieve en handicapspecifieke hulp en ondersteuning niet kunnen bereiken. Vele overheidsinstanties hebben immers een ‘label’ nodig om rechten te kunnen toekennen. 

KCD: Dus een label blijft wel nodig?

Helga:  Voor mij blijft dat niet nodig, maar zolang bepaalde deuren pas met een label geopend worden, zal dat wel nodig zijn voor cliënten. Een label heeft ook positieve kanten. Een label kan cliënten en zorgverleners bijvoorbeeld een handvat bieden waarmee ze aan de slag kunnen.

Helga Janssen, directeur Dienst Ondersteuningsplan
Vlaams-Brabant en Brussel vzw

KCD: Is jullie doelgroep vaak gekend met die labels of merken jullie dat jullie hier op drempels botsen?

Helga:  Ik denk dat die labels in veel culturen niet gekend zijn. Dan is het een kwestie van goed uitleggen dat het gedrag dat iemand stelt, de moeilijkheden die iemand ervaart … bij ons een bepaalde naam krijgen. Deze ‘naam’ is dan een handvat voor iemand om de juiste ondersteuning te vinden.

Dagmar: Het hangt ook af van waar de mensen vandaan komen. Als je bijvoorbeeld ergens in de bergen van Afghanistan leeft, dan heb je misschien één ziekenhuis binnen 150 kilometer, waar dan misschien ook niet altijd een arts ter beschikking is. Wanneer die persoon hier aankomt en een diagnostisch onderzoek start, vindt hij het wellicht vreemd dat er zo veel tijd en aandacht aan hem geschonken wordt, dat er meerdere mensen bezig zijn met zijn welzijn. Dat is dan een nieuwe ervaring voor hen. Je moet gewoon goed uitleggen in het kennismakingsgesprek hoe het functioneert in België. Zodat je daar ook – als cliënten angst hebben – die angst wegneemt. We bouwen eigenlijk het vertrouwen geleidelijk aan op door die gesprekken.

Saddaf: Op het einde van het traject geven we een eindverslag mee, maar plannen we – zoals ik daarnet al zei – ook een eindgesprek in met de cliënt. Daar nemen we heel ruim de tijd voor. We leggen aan de cliënt uit wat we allemaal gedaan hebben. “Wat was je hulpvraag in het begin? Hoe is het traject voor jou gelopen en wat zijn de dingen die naar boven zijn gekomen tijdens het traject?” Indien er sprake is van een classificerende diagnose lichten we deze toe. We doen aan psycho-educatie. We zeggen niet gewoon dat iemand de diagnose autisme heeft, maar we gaan dat op een heel andere manier uitleggen. Wat betekent dat nu voor de cliënt zelf om autisme als diagnose te hebben?

Dit eindgesprek geeft ook handvaten mee aan de cliënten, zodat ze begrip hebben van hun mogelijke uitdagingen, maar ook van hun sterktes. Op die manier weten cliënten heel duidelijk wat ze nu kunnen doen en waar ze naartoe kunnen om gepaste ondersteuning te krijgen. Op die manier geven we dat eindgesprek vorm. Op langere termijn denk ik dat de levenskwaliteit van die cliënt daardoor beter zal zijn. Al deze zaken worden ook uitgebreider beschreven in onze richtlijnen.


KCD: Welke maatschappelijke veranderingen zouden er nodig zijn om ervoor te zorgen dat jullie project – in een ideale wereld – niet meer nodig zou zijn?

Saddaf: Een heel goede vraag. We hebben veel nagedacht over hoe die ideale wereld eruit zou zien. In de eerste plaats denk ik dat er meer bewustzijn zou bestaan rond het thema ‘migratieachtergrond’, maar ook rond het thema ‘beperkingen’. En over de uitdagingen waar mensen op botsen in hun zoektocht naar hulp en het krijgen van toegang tot gepaste hulp.

Dagmar: In de ideale wereld wordt de kennis over ons project verspreid en worden de lessen die wij geleerd hebben, gedeeld. Daarnaast zorgt de overheid voor voldoende tijd en middelen om deze heel intensieve trajecten te laten doorgaan. In de ideale wereld wordt een bewuste keuze gemaakt voor deze doelgroep. Het zou fijn zijn, mochten we het stigma rond mensen met een beperking echt weghalen en zo natuurlijk mogelijk met hen omgaan. Daarom is het belangrijk om de maatschappij nog veel meer te sensibiliseren.

Helga: Het stukje tijd en middelen is belangrijk. In de eerste plaats moet de overheid echt een bewuste keuze maken om in diagnostiek voor volwassenen en nog specifieker voor volwassenen met een migratieachtergrond te investeren. In de tweede plaats moeten bestaande organisaties ook een bewuste keuze maken om zich voor deze groep mensen met een migratieachtergrond te engageren, om die investering – zowel financieel als in tijd – ook te doen.

Dagmar: Als cliënten een aangepast , goede diagnostiek en hulpverlening hebben, dan zullen zij op lange termijn ook veel beter geïntegreerd zijn in de maatschappij.

Helga: We kunnen alleen maar stellen dat cultuursensitief werken een win-win is voor cliënt, hulpverleners en maatschappij.


We kunnen alleen maar stellen dat cultuursensitief werken een win-win is voor cliënt, hulpverleners en maatschappij.

Helga Janssen

Meer weten?

Het team van CuSeHa komt op vraag langs binnen organisaties wanneer deze (verder) willen nadenken over cultuursensitief werken. Zo’n outreach moment duurt ongeveer twee uur en wordt ingevuld op basis van de specifieke noden van de organisatie.

Wil je een outreach moment inplannen? De mogelijkheid voor een lezing bespreken? Of meer algemene informatie over de werking van CuSeHa? Neem contact op of ontdek meer via een van onderstaande linken.

Contact: info.cuseha@dop-vbb.be
Website
LinkedIn

Handige tools:
CuSeHa: Richtlijnen bij diverssensitieve diagnostiek en PowerPointpresentatie voor hulpverleners – kennismaking met CuSeHa
KCD: Algemene Intersectorale Richtlijn Diagnostiek en Richtlijn Casusformulering

Helga Janssen is directeur voor Dienst Ondersteuningsplan Vlaams-Brabant en Brussel vzw. Ze behaalde haar master in de klinische psychologie met onderscheiding in 2000, waarna ze als psychodiagnosticus aan het werk ging. Binnen deze opdracht werkte ze met volwassenen met verschillende doelgroepen en mensen met diverse achtergronden. Vanaf 2005 piloteerde ze met loopbaanbegeleiding en in 2009 werd ze directeur van de vzw waarin ze ‘opgroeide’. In 2015 zette Helga de stap naar DOP-VBB vzw.

Saddaf Gondal behaalde haar Master Klinische psychologie in 2017 aan de Vrije Universiteit Brussel. Als klinisch psychologe heeft ze professionele ervaring opgebouwd in het werken met diverse doelgroepen met verschillende problematieken in de Brusselse grootstedelijke context.

Dagmar Winkler is van Duitse afkomst en in België opgegroeid. Zij heeft een bachelor in Toegepaste Gezondheidswetenschappen/Volksgezondheid van de Universiteit Bielefeld (Duitsland) en de College Magdeburg Stendal (Duitsland) en heeft enkele jaren gewerkt in klinisch onderzoek en sinds 2010 professioneel als humanitaire hulpverlener in verschillende crisisgebieden (Madagaskar, Democratische Republiek Congo, Zuid Soedan, Haïti, Iraq, Bangladesh). Daarnaast werkt ze als maatschappelijk werker.

Tekst: Eefje Claerhout
Beelden: CuSeHa